Ik ben geboren in Leuven op 21 juni 1981. Toen was ik 51 cm lang. Ondertussen heb ik toch 1 m 68 bereikt, waarmee ik thuis nog altijd de kleinste ben. Want na mij volgden nog drie broers. En een hele stoet poezen, konijnen, vissen, vogels, cavia’s, honden … Het was zelden stil thuis. Maar gaf me een goed boek en ik hoorde niks meer.
Roodkapje was mijn favoriete sprookje. Kleine meisjes die boze wolven te slim af zijn, wie kan dat niet bewonderen? Nog een voordeel: in sprookjes wordt er altijd nog lang en gelukkig geleefd. En nu schrijf ik boeken met open eindes.
Ik leer lezen op de lagere school in Langdorp. En ik stop niet meer.
Boven op de Tafelberg in Zuid-Afrika, samen met een ‘dassie’. Deze reis naar Zuid-Afrika was voor mij heel belangrijk omdat ik ze op het einde van het zesde middelbaar heb gewonnen met een opstelwedstrijd. Ze heeft me ervan overtuigd dat ik echt wel kan schrijven en heeft me eindelijk de knoop doen doorhakken over mijn studiekeuze. Na die zomer ben ik in Leuven Germaanse en antropologie gaan studeren.
Ik leer Peter kennen. Er zijn belangrijkere dingen in het leven dan onregelmatige, Engelse werkwoorden of Nederlandse zinsbouw.
23 februari 2006. Ik krijg een mailtje van Iris van Uitgeverij Clavis. Dat ze mijn manuscript goed heeft ontvangen. En of ik eens wil langskomen. Een mailtje dat nog altijd in mijn mailbox staat. Een mijlpaal.
Na al die jaren trouw bezoek aan de boekenbeurs van Antwerpen zit ik daar op 1 november 2006 voor het eerst aan de ‘andere’ kant met mijn eerste boek: Verwachtingen.
4 oktober 2008. Ik trouw met Peter. Mijn lief is nu ook mijn liefste. Peter, die helemaal niet zo’n boekenwurm is, maar wel al mijn schrijfsels als eerste leest.
Zilt, mijn tweede boek, wordt vertaald in het Duits en uitgegeven bij Coppenrath. Salzige Küsse heet het daar. Er volgt ook nog een pocketversie van en een e-book. Ik zweef. Of moet ik zeggen: Ich schwebe.
Het jaar waarin er maar liefst drie boeken van mij verschijnen, na een poosje stilte. En ik stiekem heel erg trots ben. En al even stiekem droom van een heel lange plank gevuld met allemaal boeken van mij.
Lode wordt geboren. En ik leer hoe een mens dat doet. Moeder zijn, en daarnaast ook nog iets anders. Schrijfster, bijvoorbeeld.
Ik leer mijn schrijven plannen. De enige manier om mijn pen terug te krijgen, ondervind ik met scha en schande. Na de nodige frustratie kan ik mijn ‘ei’ leggen: met Koekoeksjong verschijnt mijn eerste thriller.
Fé wordt geboren. En met haar de ideeën voor een boek of vijf, zes. Nog wat harder werken aan dat plannen dus. En pennen. To be continued. Ongetwijfeld.
2016 ging mijn jaar zijn. Tien jaar schrijverschap, dat moest gewoon gevierd worden met een nieuw boek! Ik ging terug tijd hebben om te schrijven, nu dochterlief wat groter werd. Ik ging mijn woorden, mijn verhaal terugvinden. Ik ging iedereen van zijn sokken blazen. Ik vroeg Piet De Kersgieter of hij een foto van mij wilde maken, een nieuw ‘uithangbord’ na tien jaar.
2016 werd mijn jaar niet. Ik besefte, eens te meer, hoe hard ik met mijn gat in de boter was gevallen tien jaar eerder, toen ik Iris en Lotte tegenkwam bij Clavis. Omdat Iris een uitgever was die begreep wat ik nodig heb om te schrijven. Omdat ze in mij en mijn pen geloofde en ruimte en kansen gaf. Omdat Lotte een redacteur was met wie het klikte, ook al ging ze telkens weer in het rood in mijn manuscripten te keer. Omdat zij het op zo’n manier kon brengen dat ik besefte dat mijn tekst er echt beter van ging worden.
Ik leerde dat beloftes niet altijd worden nagekomen, dat mensen worden ontslagen of zelf van werk veranderen zonder dat daar echt over gecommuniceerd hoeft te worden. Dat een goed contact en verschillende boeken met de een niet betekent dat de opvolger zelfs maar de moeite doet om te luisteren.
Daar stond ik met dat steengoede manuscript. Het beste dat ik al geschreven had. En het was goed, vertelden verschillende uitgevers me. Maar publiceren konden ze het niet. Ik, die zo graag dwaalde tussen letters en woorden en verhalen, maakte – willen of niet - kennis met cijfers en woorden die daarbij horen zoals ‘doelen’ en ‘niches’ en ‘investeringen’ en ‘product’.
En ik begon te twijfelen, zoals ik dat nog nooit had gedaan. Of ik het (nog wel) kon. Of ik het überhaupt nog wel wilde, een boek schrijven dat geen verhaal mocht zijn maar een product moest worden.
Ik zeg in al mijn lezingen dat schrijvers koppige mensen zijn. Dat er veel redenen zijn om dat boek niet te schrijven. Dat koppigheid maakt dat je het toch schrijft. Hoe koppig ging ik zijn? Was ik blind koppig?
Ik was koppig genoeg, kon ik eind 2017 opgelucht vaststellen, toen er op de boekenbeurs twee nieuwe boeken lagen te blinken en er voor 2018 nog twee nieuwe in het verschiet lagen. Ik kwam oude bekenden tegen op nieuwe plaatsen, nieuwe gezichten op vertrouwde locaties. En ook gewoon alles nieuw: nieuwe mensen op een nieuwe plek. Mensen die met mij geloven dat boeken inderdaad verkocht moeten worden, maar dan wel om verhalen verteld te krijgen. En dat ik nog lang niet uitverteld ben.
Ik mag voor een dag lang boekenfee zijn met de bookfairies. Ik leer Tineke, de Belgische boekenfee kennen. En het is zo zalig om via haar zoveel mensen te leren kennen die net als ik vinden dat elk verhaal een cadeautje is.
Ik doe mijn eerste stapjes op sociale media. Eng vind ik het, om mezelf daar bloot te geven. En tegelijkertijd doet het zoveel deugd: een nieuw kanaal om te leren wie mijn boeken leest en wat mensen van mijn boeken vinden. Ik schrijf over het Wenduine waar ik al zo ongeveer mijn leven lang kom uitwaaien en krijg in datzelfde Wenduine zoveel steun bij de promotie van dat nieuwe boek ‘Vissen praten niet’. Tot en met pralines die speciaal voor mijn boek gemaakt worden. En dan haal ik de shortlist van de Hercule Poirotprijs. Een bevestiging die zoveel deugd doet.
auteur - journalist
Peter Pardon 2019